Samenwerken in de wijk: Inclusie en wantrouwen

Samenwerken in de wijk: Inclusie en wantrouwen

Het buurtcentrum vult zich met wijkbewoners en professionals die samenkomen voor een door bewoners georganiseerde iftar. De wand waar ik tegenaan kijk deelt de plenaire ruimte van het buurtcentrum in twee, en scheidt de aanwezigen op basis van sekse, zoals gebruikelijk in de meeste moskeeën. Tijdens de iftar wordt gebeden, gegeten, en mensen leren elkaar beter kennen. Een dergelijke activiteit past binnen de beleidswens om verbinding tussen verschillende etnische groepen aan te sporen; daarom subsidieert de gemeente iftars die voor iedereen toegankelijk en inclusief zijn. Maar hoewel iedereen welkom is op deze samenkomst, ziet de gemeente ons samenzijn niet als inclusief.

De iftar vindt plaats in de multiculturele wijk waar ik het afgelopen half jaar de samenwerking tussen gemeente, bewoners, en gemeenschappen onderzocht. Ik woonde samenkomsten tussen gemeente, wijkbewoners en professionals over de toekomst van de wijk bij, en sprak individuen die vanuit een lokale gemeenschap de samenwerking met gemeente of welzijnspartij aangaan. In dit veldwerk ondervond ik hoe het verlangen naar samenwerking met bewoners de overwegend witte, middenklasse wereld van de gemeente en instanties in nauw contact bracht met minder geprivilegieerde burgers, die deels ook een andere etnoraciale en culturele achtergrond hebben.

Gemeente en welzijnspartijen willen graag lokale gemeenschappen betrekken. Maar in deze wijk vindt gemeenschapsvorming onder meer plaats langs religieuze lijnen. Dit brengt de samenwerking in lastig vaarwater want de overheid, zo zeiden vele betrokkenen, is seculier. Tijdens mijn veldwerk ging het hier veel over, in individuele gesprekken en zijdelingse opmerkingen, maar eigenlijk nooit in een open dialoog. Daarom organiseerde ik een ‘luistercirkel’ in de wijk. Zes vertegenwoordigers vanuit de wijk, gemeente en een welzijnsorganisatie gingen voor een select gezelschap de dialoog aan. Op deze boeiende middag werd duidelijk dat inclusie veelvormig is en vertrouwen en wantrouwen dicht bij elkaar liggen. Wat betekent inclusie?

“Er gaat een wereld voor hen open,” zegt een bewoner over de vrouwen die de hierboven beschreven iftar bijwonen. De bewoner is geboren en getogen in de wijk, en organiseert verschillende activiteiten voor bewoners vanuit een lokale organisatie met een religieuze identiteit. Hij betoogt dat de samenkomst juist inclusief is want vrouwen die veel thuis zitten komen nu naar buiten. Naast mij, in het publiek, hoor ik iemand fluisteren: “Dat is wel een mannelijk moslim perspectief.” Het publiek mag op dit moment nog niet reageren op de sprekers, maar ik merk dat de spanning rondom dit thema nu en dan geroezemoes veroorzaakt.  

De belofte van gemeentelijk beleid om “naast de burger te gaan staan” roept veel vragen op. “Naast wie moet ik gaan staan?”, vraagt een gemeentelijke spreker zich af. Hij voegt daaraan toe: “Er zijn gewoon heel veel mensen, met heel veel meningen.” Deze diversiteit zorgt ervoor dat inclusie geen eenduidige betekenis heeft. De iftar waar mannen en vrouwen gescheiden van elkaar zitten kan door de ene bewoner als inclusief uitgelegd worden, terwijl een andere bewoner of een beleidsmaker dezelfde samenkomst kan interpreteren als uitsluitend. Zoals iemand het tijdens de dialoog zei: “Om inclusief te zijn moet je voor een ander exclusief zijn.”

De wens om met bewoners samen te werken en gemeenschapsbijeenkomsten te organiseren zorgt dus voor ambiguïteit rond het thema inclusie. Voor de seculiere overheid is het scheiden van mannen en vrouwen een praktijk die niet past bij de publieke ruimte. Overheidspartijen omarmen een contrasterende visie op inclusie, namelijk die van de regenboog, waar de binaire scheiding tussen genderrollen juist uit de weg wordt gegaan. De vraag is daarom of de betekenis van inclusie, maar ook van emancipatie, vorm wordt gegeven op grond van overheidsbeleid of door de sociale wereld waar die overheid aansluiting bij zoekt. 

Maar is er vertrouwen?

Naast ambiguïteit legt de dialoog ambivalentie bloot. Dit wordt vooral duidelijk als het publiek de ruimte krijgt om te reflecteren op de dialoog. Uit hun reacties op het gesprek wordt duidelijk dat men binnen de gemeente vreest dat gemeenschapsvorming op basis van gedeelde geloofsovertuigingen leidt tot “losse eilandjes” of “gesloten gemeenschappen”. Deze verbeelding druist in tegen een sterke wens binnen het sociaal domein: het stimuleren van ontmoeting en verbinding in cultureel en religieus heterogene bijeenkomsten. En dit verlangen druist vaak weer in tegen de wens van buurtbewoners om gewoon leuke activiteiten te organiseren waar mensen zichzelf kunnen zijn en bij elkaar komen op hun eigen voorwaarden. 

Dit leidt tot een situatie waar vertrouwen gewenst is, het is immers de basis van samenwerking, maar waar dat samengaat met wantrouwen. Het uitgangspunt van de overheid is dat zij zich niet mengt in religieuze zaken. Dat creëert een ambivalente praktijk want geloof heeft een gemeenschapsvormende werking, en, de gemeente werkt graag samen met gemeenschappen. Dit wantrouwen wordt verder aangewakkerd door negatieve beeldvorming en bestuurlijke zorgen rond Islamitische organisaties. De in de dialoog uitgesproken wens om te “voorkomen dat er kleine eilandjes ontstaan” is ook gelinkt aan wantrouwen. Zoals iemand in het publiek het op de man af zei: “Kan ik je vertrouwen of stimuleren we dan extremisme?” Daardoor ontstaat een complex dilemma, waarin de overheid graag de hand schudt met religieuze individuen of groeperingen, maar tegelijkertijd bang is om haar handen te branden.   

Op zoek naar gemeenschappelijkheid

Tijdens mijn veldwerk in deze wijk kwam ik in aanraking met dilemma’s rond het vormgeven van relaties tussen de tamelijk witte gemeente en de etnisch, religieus, cultureel diverse samenleving. Gesprekken hierover illustreren dat inclusie verschillende betekenissen kan hebben, die in conflict kunnen zijn met elkaar. Verder blijkt samenwerken met Islamitisch georiënteerde organisaties of individuen gevoelig te liggen, waarbij wantrouwen onderhuids aanwezig is. 

In een samenleving waar polarisatie constant op de loer ligt, hoopte ik dat de ‘luistercirkel’ een aanzet kon geven tot wederzijds begrip. Hiervoor werden zaadjes geplant, want de dialoog ontplofte niet toen de ambiguïteit rondom inclusie of de ambivalentie rondom relaties met religieuze gemeenschappen ter sprake kwam. Integendeel, sprekers benadrukten het belang van inlevingsvermogen, wederzijds vertrouwen, en wederkerigheid. Daarnaast brachten zij (de relevantie van) gemeenschappelijkheid in beeld. Zo legt een spreker uit dat “ook atheïsten religieus zijn, maar niet godsdienstig.” In soortgelijke zin stelde een gemeentelijke professional: “We hoeven het niet eens te zijn over onze religieuze overtuigingen. We hebben een gezamenlijk belang in de wijk.” Dit creëert vruchtbare grond om de zoektocht naar gemeenschappelijkheid voort te zetten, waarin diversiteit en verschil de norm mogen zijn.